De VacciCheck titerbepaling: meten = weten dat je hond of kat beschermd is.
Besmetting, afweer en antilichamen
Honden en katten kunnen net als mensen, vatbaar zijn voor bepaalde ziekten die worden overgedragen door virussen en bacteriën. Ter bescherming tegen deze indringers heeft het lichaam een aantal verdedigingsmechanismen:
- De eerste barrières zijn de huid en de slijmvliezen die o.a. in de luchtwegen en darmen zitten.
- Ook speeksel en maagzuur zorgen ervoor dat bepaalde ziekteverwekkers worden opgeruimd.
- Daarnaast zitten er in het bloed witte bloedcellen die door het lichaam reizen en indringers aanpakken die toch door de eerste barrières zijn doorgedrongen.
- Als laatste heeft het lichaam een afweersysteem dat zich richt op specifieke ziekteverwekkers. Het parvovirus is hier een voorbeeld van. Dit specifieke afweersysteem wordt onderverdeeld in cellulaire en humorale afweer. Bij de cellulaire afweer worden vooral virussen en bepaalde bacteriën die al zijn doorgedrongen in de cellen van de hond onschadelijk gemaakt. De humorale afweer speelt zich af in het bloed en lichaamsvloeistoffen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de aanwezigheid van antistoffen die ook wel antilichamen worden genoemd. Deze antilichamen kunnen we meten in het bloed door middel van een titerbepaling. Er zijn verschillende soorten antilichamen. De antilichamen die voor een titerbepaling belangrijk zijn, noemen we IgG. Bij de hond kunnen we deze IgG antilichamen in het bloed meten tegen volgende ziekten: besmettelijke leverontsteking (infectieuze hepatitis), parvo en hondenziekte (distemper). Voor de kat meten we antilichamen tegen kattenziekte (panleukopenie) en niesziekte (herpes en calici).
Hoe zit het met pups en kittens?
Pups en kittens krijgen vlak na de geboorte via de eerste moedermelk (colostrum of biest) antilichamen (antistoffen) mee die belangrijk zijn voor hun bescherming. Deze zogenaamde maternale antilichamen zijn tijdelijk en verdwijnen geleidelijk maar kunnen tot wel 20 weken of langer, aanwezig zijn in het bloed van de pups en kittens. Indien de moederhond of poes echter geen of te weinig antilichamen heeft, krijgen de pups en kittens deze niet via de biest binnen en zijn ze onbeschermd! Het is belangrijk om de nakomelingen op het juiste moment te beschermen door middel van een vaccinatie waarbij antilichamen worden aangemaakt die zorgen voor een blijvende immuniteit.
Het doel van een vaccinatie is om honden en katten immuun te maken voor bepaalde ziekten. Het is echter een misvatting om te denken dat alle dieren die zijn ingeënt ook daadwerkelijk beschermd zijn. Bij jonge dieren die nog beschermd zijn door de maternale antilichamen, slaan vaccins vaak niet aan. Pups worden meestal ingeënt op 6, 9 en 12 weken. Vervolgens krijgen ze nog een laatste vaccin toegediend op een jaar en daarna worden ze elke 3 jaar gevaccineerd tegen distemper, infectieuze hepatitis en parvo. Kittens worden op 9 en 12 weken gevaccineerd tegen kattenziekte en niesziekte en vervolgens op een jaar.
De meeste pups en kittens worden meerdere keren gevaccineerd omdat bekend is dat maternale antilichamen ervoor kunnen zorgen dat een vaccinatie niet aanslaat. Door regelmatig om de 3 weken een vaccin toe te dienen, bestaat de kans dat er eentje pakt. Het probleem zit hem in het feit dat de meeste pups en kittens al op 12 weken hun laatste vaccinatie krijgen toegediend. Doordat de maternale immuniteit tot 20 weken en soms nog langer kan duren, is er een grote kans dat ze onbeschermd rondlopen tot 1 jaar, de leeftijd waarop ze de laatste vaccinatie van het vaccinatieschema krijgen. Mensen denken dan ten onrechte dat hun dier door deze vaccinatie optimaal beschermd is, terwijl hun hond of kat nog steeds gevaar loopt om ziekten op te lopen en te verspreiden. Ze gaan hiermee onbeschermd naar hondenscholen, pensions, shows en wedstrijden, dierenevenementen, vieze uitlaatveldjes enzovoorts.
Optimale vaccinatieschema's
Het zou veel beter en meer verantwoord zijn om het huidige vaccinatieschema aan te passen volgens de vaccinatierichtlijnen van de WSAVA. De WSAVA is een organisatie waar wereldwijd meer dan 200.000 dierenartsen en wetenschappers zijn bij aangesloten. De organisatie zorgt onder andere voor de opstelling van richtlijnen met betrekking tot vaccinatieschema’s. In deze richtlijnen staat o.a. vermeld dat het niet verstandig is om de laatste vaccinatie toe te dienen vóór de leeftijd van 16 weken. Daarna zijn er 2 mogelijkheden:
- een titerbepaling op 20 weken. Indien de uitslag positief is dan hoeft de hond of kat geen extra vaccinatie te krijgen en kan het dier afhankelijk van de uitslag na een bepaalde periode opnieuw worden getiterd.
- de vaccinatie die normaal gesproken op 1 jaar word gegeven, te vervroegen naar 26 weken. Dit om te voorkomen dat het dier onbeschermd rondloopt tot de leeftijd van 1 jaar.
De meeste mensen krijgen een pup of kitten die vanuit het nest al 1 keer is gevaccineerd. Een dergelijke dier kan 3 weken na de vaccinatie getiterd worden. Op dat moment is het nog niet altijd duidelijk of de antilichamen die gemeten worden, afkomstig zijn van de moeder of van het vaccin. Daarom moet er enkele weken later opnieuw getiterd worden. Zijn de titers gedaald, dan is het zeker dat dit maternale antilichamen zijn. Afhankelijk van de hoogte van de titers op dat moment kunnen de pups of kittens dan gevaccineerd worden of met intervallen van enkele weken opnieuw worden getiterd totdat deze laag genoeg zijn om succesvol te kunnen vaccineren. Zijn de titers hetzelfde gebleven dan is dit een teken dat de vaccinatie is aangeslagen. Wat jammer is, is dat pups meestal alleen maar een vaccinatie tegen hondenziekte en parvo gekregen hebben, waardoor ze alsnog gevaccineerd moeten worden met een cocktail waarin ook besmettelijke hepatitis zit.
De beste en meest doeltreffende methode, is om bij nog niet gevaccineerde pups of kittens, vanaf 6 weken en vóórdat deze het nest verlaten, een titerbepaling uit te voeren. Indien de bepaling aantoont dat ze nog voldoende maternale antilichamen hebben, dan heeft een vaccinatie geen zin. De antilichamen zullen ervoor zorgen dat het vaccin onklaar gemaakt wordt. Vervolgens gaan we de pup of kitten, die dan waarschijnlijk al bij de nieuwe eigenaren zit, na ongeveer 3 weken opnieuw titeren. Indien de antilichamen gedaald zijn onder het beschermende niveau en het niveau waarop een vaccinatie kan aanslaan, zal er gevaccineerd worden met de cocktail. Voor de hond is dit een cocktail met een verzwakt virus van distemper, hepatitis en parvo. Katten worden gevaccineerd tegen panleukopenie, herpes en calici.
Vervolgens wordt er ongeveer 3 à 4 weken na deze vaccinatie opnieuw een titerbepaling uitgevoerd om te zien of het dier daadwerkelijk voldoende antilichamen in het bloed heeft en beschermd is tegen de genoemde ziekten. Indien dit het geval is, dan betekent dit dat de pup of kitten door slechts 1 vaccinatie volledig beschermd is tegen de genoemde ziekten. Omdat de diertjes nog erg jong zijn en het immuunsysteem nog niet volledig is ontwikkeld, kan er een jaar later nog een keer getiterd worden om te zien of de bescherming nog steeds goed is. Indien dit het geval is kan er vervolgens om de 3 jaar een titerbepaling worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van de WSAVA.
Hoe lang beschermd?
Het is wetenschappelijk aangetoond dat bescherming na een effectieve vaccinatie veel langer kan aanhouden dan de bescherming die gegarandeerd wordt door de producenten van de vaccins. Daarnaast is het zo dat antilichamen die vandaag gemeten worden, morgen niet zomaar verdwenen zijn. Het is belangrijk om te weten dat dieren die antilichamen hebben, ook geheugencellen hebben. Indien het niveau van de antilichamen te laag is en de hond of kat in aanraking komt met een ziekteverwekker, dan maken deze geheugencellen onmiddellijk nieuwe antilichamen aan waardoor het dier beschermd is.
Antilichamen worden overigens ook aangemaakt indien een dier besmet wordt met een bepaald virus, maar deze ziekte zelf overwint. Voor de genoemde ziekten willen we dit echter liever voorkomen.